Mirjam Bakker, Directeur Leren over Leven – OICS
‘Familieband vaak te slecht voor mantelzorg’, kopte de Volkskrant vorige week. Wat is er aan de hand? De overheid verwacht dat kinderen een deel van de zorg voor hun ouders op zich gaan nemen. Hoe reëel is de kans op succes? Groot, langdurig onderzoek toont aan dat vier van de tien kinderen geen harmonieuze relatie met hun ouders hebben. Als zij ingeschakeld worden in de zorg voor hun ouders, neemt de kans op conflicten toe, stelt onderzoeker Martijn Hogerbrugge die ouders, kinderen, broers en zussen twaalf jaar lang heeft ondervraagd over hun persoonlijke contact.
Hij zegt: familiebanden lijken in beton gegoten. Is het contact afstandelijk, conflictueus of juist heel intiem? Dan is dat tien jaar later vaak nog zo. De flexibiliteit om contacten op te schroeven als bijvoorbeeld een vader hulpbehoevend wordt, is er vaak niet.
Als ouders en kinderen door ziekte of werkloosheid op elkaar gaan leunen, krijgen relaties vaak een ‘ambivalent’ karakter. Hogerbrugge: ‘Een ambivalente verhouding is het naarste dat je kan hebben, slecht voor het welzijn van mensen. Er is wel veel contact, maar je weet niet wat je ermee aan moet. Verbreken of er nog wat van proberen te maken? En voor dat laatste heb je de ander ook nodig. Erg lastig.’
Bovendien heeft onderzoek ook nog eens laten zien dat intensievere hulpverlening bij ambivalente relatietypes vaak niet tot minder maar juist tot meer conflicten.
Daar staan we dan, een jaar na de transitie van de zorg, in onze participatiesamenleving. We worden geacht meer naar elkaar om te zien. Op die gedachte is de transitie van de zorg gestoeld. Het gaat over eigen kracht, familienetwerkberaden, en beleidsmatig vanuit de zorg willen we van een individueel naar een collectief aanbod en van formeel naar informeel.
Kortom, we worden meer op onze natuurlijke verbanden terug geworpen, op onze familie, maar hoe kan dat werken als relaties worden gekenmerkt door conflicten en breuken? Als het geven uitgeput is?
Contextueel hulpverleners zijn hier op vertrouwd terrein; familierelaties zijn immers ons werkgebied. Hier spelen onze interventies zich af, met meerzijdig gerichte partijdigheid als basisattitude. Het zoeken naar hulpbronnen en resten van vertrouwen samen met de cliënt past ons als een handschoen. Ik hoor het Gerdy Segers nog zeggen in haar Ammy van Heusdenlezing tijdens het VCW-congres over hulpbronnen: ‘Een contextueel hulpverlener zal er nooit genoegen mee nemen als een cliënt zegt dat hij niemand heeft die iets voor hem zou kunnen betekenen. Al moeten we met een lampje zoeken, er is altijd iemand die van betekenis kan zijn en dat ook wil. We zijn het aan onszelf verplicht om vanuit die overtuiging te handelen.’
Ik ben het hardgrondig met deze stelling eens. Dat familierelaties in beton zijn gegoten geloof ik niet, en ik herken het ook niet in de praktijk.
We gaan er vanuit dat kinderen altijd van betekenis willen zijn voor hun ouders, het gezin. Als dit geven (ogenschijnlijk) stagneert, is er onrecht opgebouwd. De hulpverlener moet daar oog voor hebben, de balansen van geven en ontvangen onderzoeken en in beweging zetten – met dialoog als het belangrijkste helende instrument. En dan gaat het niet in de eerste plaats om de organisatie van de mantelzorg binnen een familie. Maar om elkaar weer recht te doen.
Als er sprake is van billijke balansen, is er ruimte om er voor de ander te zijn. Daaruit spreekt de basisgedachte van de contextuele benadering; autonomie verwerven we alleen in verbondenheid met de ander. Door er op een verantwoordelijke manier voor de ander te zijn, bouwen we zelfwaarde op. Zo zijn relaties onze kans op groei en worden we betrokken op elkaar. En kunnen we van de context weer een steunend netwerk maken.
verteld. En nu staat haar wereld, haar binnenwereld, op de kop.
Wat als je niet meer thuis kan komen? Waar ben je dan? Ze verdwaalt volledig in haar angst. Dus gaan we op zoek naar wat ‘thuis’ is voor haar. Eerlijk gezegd is dat een vraag die ons allemaal bezighoudt, ongeacht onze situatie. Een existentiële vraag: Wat is dat ‘thuis’ komen? Welke verlangens roept het op, welke vreugde én welk gemis. Alleen is het de dementie die daarbovenop bij mevrouw Janssen volledig het houvast in het leven onderuithaalt. Wat is thuis voor haar … Ze vertelt voorzichtig. Met goed en vooral geduldig luisteren wordt het duidelijk: we maken daarbij grote sprongen, het begint met de poes … het eindigt in haar jeugd. Opnieuw kijkt ze me aan en zegt met alle verwondering: ‘het mooiste is, als ik alles herinner, dan val ik in tranen.’
De angst verdwijnt naar de achtergrond, het licht valt door ons gesprek op een vleugje herinnering en dat geeft haar voor even weer een bodem onder haar voeten. Ze heeft iets van thuis teruggevonden, de rust is weergekeerd. Ik bedank haar voor het gesprek en ze is alweer verzonken in de ‘woordzoeker’ die op haar tafel ligt.
Annette Melzer
Lezing online congres geweld in gezinnen